De sensorconfiguratie verifiëren en afronden.
Nadat uw lokale sensorsysteem is geconfigureerd om netwerkapparaten voor automatisering toe te voegen, gaat u naar Automatisering > Automatisering bewerken om de configuratie te verifiëren en af te ronden.
De weergave Automatisering bewerken geeft een overzicht van alle netwerkapparaten die momenteel zijn ingesteld voor automatisering. Hiervandaan kunt u het volgende verifiëren en configureren:
Automatiseringsinstellingen voor netwerkapparaten
Bekijk de kolom Status om te verifiëren of elk netwerkapparaat is geconfigureerd voor automatisering of selecteer een apparaat in de kolom Naam om de automatiseringsinstelingen ervan te bekijken of bij te werken.
Beheerinstellingen sensorsoftware
Selecteer de sensor in de kolom Beheerd door om de beheerinstellingen voor de sensorsoftware zelf te configureren.
Automatiseringsinstellingen voor netwerkapparaten
De weergave Automatisering bewerken biedt een overzicht van al uw actieve netwerkapparaten. Ze krijgen standaard de naam van de/het
IP-adres van beheer: voor A10, Citrix, of F5 load balancers (bijvoorbeeld
10.100.98.5
)Account ID_region: voor AWS load balancers (bijvoorbeeld
832981108861_us-east
)
Om te verifiëren of een bepaald netwerkapparaat is geconfigureerd voor sensorgebaseerde automatisering, zoekt u de vermelding voor het apparaat en controleert u of de kolom Status Configured
toont.
Wanneer u het netwerkapparaat in de Naam-kolom selecteert, wordt het automatiseringsconfiguratiedeelvenster rechts geopend. Hiervandaan kunt u:
De naam die aan het netwerkapparaat is toegewezen wijzigen.
Het beveiligingstype van de privésleutel wijzigen voor het netwerkapparaat.
Opties voor specifieke use cases configureren (zie onder).
Het type netwerkapparaat verifiëren, FQDN, beheer-IP en partities.
De naam en softwareversie van de het door de sensor beheerde apparaat verifiëren.
Opties voor specifieke use cases:
F5 BIG-IP load balancers:
Selecteer Beveiligingstype privésleutel in het configuratiedeelvenster om de opslag van uw privésleutels te specificeren:
Normaal: Sla de privésleutel op in de F5 BIG-IP load balancer zelf.
FIPS: Sla de privésleutel op in de module met Federal Information Processing Standards (FIPS) van de F5 BIG-IP load balancer.
NetHSM: Sla de privésleutel op in het Hardware Security Module (HSM)-apparaat verbonden met de F5 BIG-IP load balancer.
Voor configuraties met hoge beschikbaarheid moet u opgeven welke host het eerst wordt bijgewerkt.(Active-Standby of Standby-Active).
DV-certificaatinstallaties:
Selecteer DNS-integratie of provider voor de validatie van de DNS-uitdaging om het eigendom van de domeinen te bewijzen. De lijst bevat alle integraties die aan de sensor zijn toegevoegd.
Opmerking: DNS-integraties of providers die in de lijst gemarkeerd zijn als Kritisch leverden in het verleden problemen op bij het instellen van de DNS-uitdaging. Ze zouden nogmaals kunnen mislukken. We raden u aan een andere integratie of provider te kiezen voor een succesvolle validatie.
Meer informatie: Een DNS-integratie maken om DV-certificaten op load balancers te automatiseren.
Opmerking
Selecteer Opslaan om alle veranderingen die zijn aangebracht in het configuratiedeelvenster van de automatisering toe te passen.
Beheerinstellingen sensorsoftware
Wanneer u de sensor selecteert in de kolom Beheerd door opent zich de weergave Sensorsoftwarebeheer. Hiervandaan kunt u:
Het vervolgkeuzemenu gebruiken om deze sensor te Onderbreken (pauzeren) of te Annuleren (uitschakelen), of Logboekgegevens van de sensor te uploaden.
De aangepaste naam die u aan deze sensor heeft toegewezen bijwerken.
Het e-mailadres voor meldingen met betrekking tot deze sensor bijwerken.
De versie en licentiesleutel van de sensorsoftware bekijken.
De IP-adressen van het sensorsysteem bekijken.
Selecteren of de software van de sensor automatisch moet worden bijgewerkt (standaard) of dat u om toestemming wordt gevraagd voordat de software wordt bijgewerkt.
Onder de Geavanceerde instellingen kunt u:
De interval instellen voor de heartbeat-communicatie die door deze sensor wordt gebruikt om te synchroniseren met CertCentral.
De lokale communicatiepoort instellen voor agents die deze sensor als proxy gebruiken.
Het sensor-foutopsporingslogboek inschakelen
Opmerking
Sensorinstellingen kunnen ook worden beheerd door eerst de knop Sensoren beheren te selecteren en vervolgens de relevante sensor te selecteren in de kolom Sensornaam.
De volgende stappen
Wanneer uw sensor geïnstalleerd, geactiveerd en geconfigureerd is, kunt u deze gaan gebruiken om het certificaatbeheer op uw netwerkapparaten te automatiseren.
Meer informatie: Volgende stappen.